Het doleantieschriftje van Pieter Graaff uit 1912
In 1892 ontstond de Gereformeerde Kerk van Den Helder uit een samenvoeging van een groep die zich rond 1834 had afgescheiden van de Hervormde Kerk en een groep die zich in 1887 had afgescheiden van de Hervormde Kerk, ook wel dolerenden genoemd. Deze laatste groep vormden in 1887 een tijdelijk kerkverband ‘De Nederlands Gereformeerde Kerk‘. De Doleantie stond onder leiding van de bekende theoloog en staatsman Abraham Kuyper. Het was een proces dat leidde tot een uittocht uit de Hervormde Kerk en dat was evenals in veel andere plaatsen, ook in Den Helder het geval. Beide groepen bezwaarden, een deel van de eerder afgescheidenen en de dolerenden, kwamen in 1892 bij elkaar en uit deze vereniging ontstond de Gereformeerde Kerk. In dit stukje van de Helderse kerkgeschiedenis komen we een paar bekende namen tegen zoals Van Marle en Graaff (1849-1939). Beiden waren al betrokken bij de Palmstraatkerk en de later opgerichte Broederkring.
Gelijktijdig met de verbouwing van de Bethelkerk (voormalige Zuiderkerk) in 1912 vond de herdenking plaats van de Doleantie. Pieter Graaff schreef voor deze gelegenheid een gedenkschrift waarin hij schrijft over het ontstaan van de Gereformeerde Kerk. Ergens in de archieven van de gereformeerde kerk moet dit schriftje nog liggen, ik heb het helaas niet terug kunnen vinden, maar neem hieronder over wat opgenomen is in het herdenkingsboek ‘150 jaar Gereformeerde Kerk Den Helder’. Het schriftje van Graaff is interessant, omdat het ook ingaat op de verhoudingen tussen de afgescheidenen en de Hervormden en geeft in een paar woorden ook een beetje inzicht in de gemeente van de Palmstraatkerk.
We volgen nu de beschrijving van De Graaff:
“(…) Het aantal Moderne predikanten was zoo sterk toegenomen, dat in 1860, van de 1400 predikanten der Hervormde kerk, er zeker 900 tot de Moderne richting behoorden. Waar echter de stroom des ongeloofs weer aanwies, daar heeft de Heere de Banier weer opgericht. Daar was nog een overblijfsel naar de verkiezing der genade. God heeft weer mannen ver wekt, die het ongeloof in de kerk hebben bestreden en die tenslotte aandrongen op handhaving der belijdenis, voornamelijk met het oog op de toelating tot het Heilig Avondmaal. Er ontwaakte bij de Ambtsdragers een ijver voor het Koningschap van Christus over Zijne Kerk. Uit dien ijver, en boven al naar wij gelooven is naar Gods bestel, de Doleantie geboren. Degenen die zich aan de belijdenis der kerk vasthielden, moesten de kerkgebouwen en staatsinkomsten prijsgeven. Zij werden als scheurmakers en verstoorders van orde en rust, volgens de kerkelijke Reglementen buiten de kerk gesloten. Waar nu in vele steden en dorpen in ons Vaderland de Doleantie tot stand kwam, daar heeft men niet kunnen vermoeden dat dit aan de Helder ook nog zou plaats hebben. De leden der Hervormde kerk te Helder die zich sinds 1853 al hadden afgezonderd van de kerk en in 1863 het Lokaal in de Palmstraat hebben. geopend voor kerkherstel en evangelisatiearbeid, hebben ook jaren lang aan het herstel der Hervormde kerk gewerkt. Maar bij al den zegen die ook van den arbeid der genoemde Evangelisatie is uitgegaan moet toch gezegd, dat het overgroote deel van de leden der Hervormde kerk die in de Evangelisatie kwamen, niet Gereformeerd waren van opvatting, noch ernstig verlangden naar een meer zuiveren kerktoestand.
In de jaren 1883, 84 en 85 is door den arbeid der Confessionele vereenging afdeeling Helder, door den arbeid van ds. A. van Schelven (reizend predikant dier vereeniging) en anderen broeders, is meer de grondslag gelegd, voor een meer positieve strijd.
Toen wij echter meer beslist optraden in de vereeniging en het idee om ook hier ter plaatse met de Hervormde kerk te breken, ingang wilden doen vinden, kregen wij tegenstand. In de Evangelisatie mochten wij onze vergaderingen niet meer houden, en zoo doende werden ook wij buitengesloten. De meeste leden der Confessioneele Vereeniging gingen met het bestuur die de weg der Doleantie wilde inslaan, niet mede. Wij zagen ons daarom genoodzaakt de vereeniging te ontbinden, en hebben toen opgericht een nieuwe vereeniging, onder den naam van Gereformeerde Broederkring. Het bestuur dezer vereeniging bestond uit de broeders P. Graaff prs.. P. Reyling secr., en A. Adriaanse pm. Deze vereeniging die bij den aanvang slechts uit 12 broeders bestond, heeft getracht hunnen medeleden der Hervormde kerk, tot de overtuiging te brengen, dat een langer blijven in de Hervormde kerk, in strijd was met Gods Woord. Dit doel heeft zij ook getracht te bevorderen door het laten optreden van Leeraars, wat echter niet zoo gemakkelijk ging, daar de meeste broeders er tegen waren dergelijke samenkomsten in Concertzalen te houden. Dankzij den kerkeraad der Chr.Gereformeerde kerk, die ons in de eerste plaats toestond in een der zalen van de Chr. Bewaarschool in de Hoogstraat onze vergaderingen te hou den; maar die ons ook toe stond Predikanten in hun kerkgebouw te laten optreden, wat naar wij hoopten tot bevordering van ons doel zou strekken.
Vier predikanten, wijlen ds. A. van Schelven, Dr. P.J. Hoedemaker, ds. Baart de Lafaelle en ds. Wagemaker hebben op een avond in de week van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Hierna deelde ons de kerkeraad mede dat wij wel konden doorgaan met sprekers in hun kerkgebouw te laten optreden doch alleen op conditie dat zij niet zouden preken over den strijd in en tegen den Hervormde kerk. Wij moesten dezen bepaling billijken, maar wilden van ons doel niet afgaan. Toen hebben wij gedurende vier maanden samenkomsten gehouden in Musis Sacrum (Concertzaal) Koningstraat en daarna anderhalf jaar in het Gymnastieklokaal (Weezenstraat).
In de vergadering der Gereformeerde broederkring werd in de maand July 87 besloten met den kerkeraad der Hervormde kerk te correspondeeren en de nodige stappen te doen om het kerkverband te verbreken. Na ingewon- nen informatie van ds. B. van Schelven van Amsterdam, zond het bestuur een schrijven aan den kerkeraad der Hervormde kerk, waarin ondermeer maar voornamelijk gewezen werd op hun afwijken en verloochenen van de belijdenis der kerk, en her miskennen van het Koningschap van Christus over Zijne gemeente.(…)” (3)