In 1847 kwam bij uitgeverij Bakker Nieuwediep de beschrijving van Nieuwediep en Huisduinen uit. In dit boek van bijna 200 pagina’s geeft onderwijzer J. van Dam Bouwmeester een beknopt overzicht van de geschiedenis en ontwikkeling van Nieuwediep en Huisduinen. In 1875 ontstond een vergelijkbaar boek, ook nu geschreven door een onderwijzer Dirk Dekker. Dekker noemt zijn boek ‘ontwikkelinggeschiedenis van gemeente Den Helder’. Beide boeken lijken enigszins op elkaar. Ze geven een praktische beschrijving van de geschiedenis vanuit de eigen waarneming van de schrijver. Het boek van Dirk Dekker gaat meer dan Den Bouwmeester, in op de verschillende kerkgenootschappen. Dekker noemt ook de verschillende voorgangers van de kerkelijke gemeenten om deze reden zijn onderstaand enkele hoofdstukken uit zijn boek opgenomen met linkjes naar de betreffende onderwerpen en andere pagina’s.

Wij beginnen deze afdeeling met te vermelden wat omtrent de geschiedenis der Ned. Hervormde gemeente uit de laatste eeuwen is bewaard gebleven.

In het jaar 1623 is op den 10 September beroepen en op den 22 October bevestigd de Heer Adrianus Henrici Tegularius, als predikant te Huisduinen en den Helder. In ‘ t laatstgemelde dorp bestond nog wel geene kerk, maar men was toen reeds van plan er een te doen bouwen, omdat de afstand van het bedehuis te Huisduinen voor vele leden der gemeente te Helder te ver en het gebouw bovendien niet groot genoeg was om al de kerkgangers te bevatten. Een oud stuk geeft ons omtrent den bouw dier kerk het volgende : De kerck op den Helder, die is besteed te maken op de plaatse genaamt de malle Croft, in de jare 1624 9/14 Doe is daarvan aannemer gemaakt eene Jan Coster, meester Timmerman van Medemblik , zijnde bij hem besteet het metzelwerk voor f 150, zijnde bij de voorn. Coster voor ‘t gansche werk bedongen de somma van …. (niet meer te lezen) . Ende is deze kerk stade op ‘t strant wederom besteedt omme afgebroken te worden op den 1 November 1678 doe dat door den aannemer Jan Harmse Wentel geplaatst is, voor de somma van f 150 op de Conijnsbergh 1679 6/20-” Op een bord in de oude kerk vond men met sierlijke gekrulde letters geschreven:

1631. Het schoolhuis bij de kerck.
1636. 12 December de copre kroon opgehangen voorzien van adelliijke wapens, ook ten geschenke gegeven.
1679. Den 20 Juli is de eerste steen aan deze kerck op den Helder door Mejufvrouw Cornelia Voorthuijzen.
1680. Dit schoolhuis bij de kerck gezet”

Dit bord was geplaatst boven de schepenbank, aan de oostzijde der kerk en bewerkt door Markant. De predikant Tegularius schijnt slechts weinige jaren zijn dienstwerk vervuld te hebben, want wij vinden aangeteekend dat reeds op den eersten April 1629 als zijn opvolger bevestigd werd Abrahamus Jacobi , die ook spoedig en wel in 1632 door Ds . Klaas Jansz . Vogel werd vervangen. Deze moest na een verblijf van 20 jaren, wegens zwakheid des lichaams zijn dienstwerk eindigen. De man was trouwens ook al bejaard , daar hij bij zijn vertrek naar Haarlem, waar hij in rust ging leven, reeds 64 jaar telde. Tot het einde der 17de eeuw vinden wij gewag gemaakt van predikanten van Huisduinen en den Helder. Later is er sprake van bevestiging van een predikant aan den Helder en dan weder te Huisduinen. In het begin van de 18de eeuw kregen de beide plaatsen een afzonderlijken leeraar. Dit zou men althans besluiten uit de aanteekeningen die wij voor ons hebben. ’t Is echter ook mogelijk dat er slechts een was en die nu eens te Helder en dan weder te Huisduinen moest wonen. Na het vertrek van Ds. Vogel, werd op den 1 Dec. 1652 Jacobus Hondius tot predikant bevestigd, die 9 jaar later een beroep naar Hoorn aannam en eenige maanden na diens vertrek, op den 2 April 1662, werd opgevolgd door Tyberius Puiteanus, die in 1665 overleed. De predikanten die na Puiteanus nog voor Helder en Huisduinen beroepen zijn waren Salomon Till, tot 1676, Johannes Garst, tot 1681, Jacobus Hackebacker, tot 1689, Henricus Smit, tot 1692, Henricus Nieuwenhuis, tot 1705, Johannes van den Berg, tot 1716. Wij veronderstellen dat Huisduinen en den Helder geene uit nemende predikantsplaats geweest is, want uitgenomen Johannes Garst, die alhier overleed, vertrokken de laatst genoemden successivelijk naar Medemblik, Enkhuizen, Uitgeest, Muiden en Bovenkarspel, zeker omdat de verplaatsing voor genoemde heeren gewenscht was wegens grootere gemeente en hooger tractement. In 1716 werd Ds. Lucas Koppens beroepen, die 20 jaar in de gemeente werkzaam bleef en wegens zwakheid zijne evangelieprediking eindigde, waarna hij echter nog 22 jaar leefde. Zijn opvolger in 1756 was Gerardus van Petten, te Helder overleden. Cornelis Tappee, die in 1765 naar Edam vertrok. Achtereenvolgens had de Hervormde gemeente tot herder en leeraar de Heeren Nanning Ribbius, doch slechts één jaar, hij stierf in 1765, Florentius van den Hespel, tot 1766, Michaël Buijs, tot 1769, Johannes van Honiten, tot 1776, Ludovicus Hanau, gesuspendeerd en vertrokken naar Batavia 1783, van der Hamme, tot 1785, overleden, J. Barteling, tot 1810. Te Huisduinen worden vervolgens als predikanten uitsluitend voor de gemeente aldaar opgegeven Metz, Petersen, Romar, de Cock die in 1828 zijn dienstwerk te Huisduinen aanvaardde. Hij is in 1867 emeritus geworden en opgevolgd door Ds. van Vledder, die in 1870 door Ds. Margadant is vervangen. Deze is in 1873 vertrokken en opgevolgd door Ds. B.R. Damstée. Voor den Helder alleen worden genoemd Ds. Maure, tot 1809, A. de Koning, tot 1836, Ds. Kotting, tot1839. Bij de snelle uitbreiding van de bevolking der gemeente, deed zich groote behoefte gevoelen aan een ruimer kerk gebouw. Dientengevolge werd de Nieuwe kerk gebouwd en tot tweeden leeraar beroepen Ds. L.V. Ledeboer, die in October 1840 als zoodanig is bevestigd. Bij besluit van Z. M. den koning, dato 1 Maart 1840, werd de gemeente Helder kerkelijk gescheiden van Huisduinen en bepaald dat te Helder voortaan twee leeraren zouden zijn, terwijl de Heer C. de Cock te Huisduinen, tevens als assistent-predikant van den Helder werd aangesteld. Sedert de verplaatsing van de malle Croft op de Conijnsbergh, stond de oude kerk langer dan anderhalve eeuw, in weerwil van alle wisselingen en geringe hechtheid den tand des tijds trotseerende. In 1811 werd zij gebruikt tot huisvesting van Spaansche krijgsgevangenen bij de Franschen. In dien tijd behielp men zich tot het houden van godsdienstoefening in een hooischuur. In 1812 kreeg de gemeente de kerk weder terug, die zij tot de stichting der Westerkerk, 1845, bleef gebruiken. Toen werd het oude gebouw ter slooping publiek verkocht aan Emmerik Peters& Co.,voor de som van f 811. De grond waar deze kerk gestaan heeft is gekocht door Kornelis Krul, welke de plek door een hek omheind heeft en hieraan den ouden naam van Konijnsberg weer heeft gegeven. Op den 9 Nov. 1845 werd door Ds. Ledeboer in dit bedehuis de laatste predikatie gehouden. Sedert bedienden de Heeren Clement en Ledeboer de Nieuwe en Westerkerk, voor enkele namiddagdiensten of bij ontstentenis van een van beiden geholpen door Ds. de Cock van Huisduinen. Het groot aantal catechisanten en de herderlijke zorg bij eene talrijke gemeente als die te Helder, maakte het bezit van een derden predikant zeer wenschelijk, doch het duurde nog eenigen tijd eer die wensch verwezenlijkt werd. In 1858 nam Ds. Clement, wegens zwakke gezondheid, zijn emeritaat en werd vervangen door den Heer G. E. Bron, Juli 1859. Later en wel in 1860, werd eindelijk eene toelage van wege het Rijk voor een derden predikant toegestaan en als zoodanig beroepen Ds. Moorrees, die bij zijn vertrek naar Vianen in 1862 vervangen werd door den Heer F. Haverschmidt. Deze bleef slechts 11/2 jaar in de gemeente en werd in 1864 opgevolgd door Ds Lamping, die in 1869 zijne betrekking met eene andere, geheel onderscheiden van die van Godsdienstleeraar verwisselde en toen vervangen werd door Ds. Kremer, die kortlings, tot smart zijner gemeente, overleed, zoodat er thans eene vacature is. In Oct. 1871 vroeg de oudste predikant, Ds. Ledeboer, zijn ontslag en in zijne plaats werd Ds. Pool alhier in 1872 beroepen, zoodat de twee Hervormde kerken, op dit tijdstip door de Heeren Bron en Pool als Godsdienst leeraars bediend worden. Ds. Ledeboer mocht niet lang zijn emeritaat genieten. Hij overleed kortlings te Zutfen. Het aantal zielen, behoorende tot de Nederduitsch Hervormden, bedroeg op ult. Dec. 1873 een getal van 13413.

Doopsgezinde gemeente te Helder
In vroegeren tijd bestond er reeds eene kerk van deze afdeeling der Hervormden te Huisduinen. De aanteekeningen die ons omtrent deze gemeente verstrekt zijn, beginnen met 1 Januari 1742, als wanneer de Proponent Jan Cornz. Dekker bij deze gemeente werd beroepen. Hij is in 1777 overleden en in dat zelfde jaar opgevolgd door Ds. Sijtze Hidsz. Hoekstra. Hij werd des morgens door B. Sijtze Hoekstra, predikant te Westzaan, aan den Helder bevestigd en deed zijne intrede des namiddags te Huisduinen. In dat jaar bestond te Helder echter nog geene kerk der doopsgezinden, maar men behielp zich met eene groote kamer, in een gewoon huis. In het jaar 1788 is de Doopsgezinde kerk te Helder gebouwd. Zij stond in de nabijheid van de oude kerk op den Conijnsbergh en had uitwendig het aanzien van een schuur. Van binnen kon zij evenmin op sierlijkheid roemen. Zij zag er zeer eenvoudig uit, wat trouwens, vooral in de vorige eeuwen, met al de bedehuizen van deze gezindte het geval was. Toch voldeed zij langer dan een halve eeuw aan de behoefte der niet zeer talrijke gemeente. Van 1811 tot 1813 deelde zij in het lot van de Hervormde kerken te Helder en Huisduinen. Zij werd namelijk door de Franschen in bezit genomen en eerst in het volgende jaar, 1814, werd zij weder tot het houden der godsdienstoefening in orde gebracht. Na Ds. Hoekstra, die na een dertienjarig verblijf te Helder naar Texel beroepen werd en in Sept. 1790 naar dat eiland vertrok, hebben verscheidene leeraars in die gemeente elkander na kort tijdsverloop opgevolgd . In 1791 en wel op 27 Maart, deed Ds. Pieter van der Bij zijne intrede en nam op 21 Oct. van het volgende jaar reeds afscheid, vertrekkende naar Makkum, prov. Friesland. In 1793, nadat de predikantsplaats bijna een jaar was vacant geweest, deed Ds. Jan de Bleijker, van Emden, naar hier beroepen, zijne intrede, 15 Sept. van dat jaar. Hij bleef hier tot 28 April 1799 , vertrekkende toen naar Goereê. In Juni van datzelfde jaar werd H. Veenstra, proponent, tot leeraar aan den Helder beroepen. Hij vervulde zijn dienstwerk tot April 1803, toen hij naar Middelie vertrok. Den 7 Juni van datzelfde jaar, kwam Ds. A. Rehn te Helder, doch bleef er slechts leeraar tot Sept. van het volgende jaar, toen Jacob Groot zijne plaats verving en er tot 1809 bleef, vertrekkende toen naar Oost en West-Graftdijk. Vervolgens is de gemeente zes jaar herderloos geweest. In 1815 slaagde men er in om weder een predikant te beroepen. Jacob Hoekstra Sytsz., komende van Texel, deed op 28 Mei van dat jaar te Helder zijne intrede en bleef daar tot 1843, toen hij zijn emeritaat kreeg en te Kampen ging wonen. Hij werd opgevolgd door Ds. P. Douwes Dekker. Terwijl deze hier leeraar was, is de nieuwe kerk der Doopsgezinden, alsmede de pastorie, waarvan wij boven spraken, vooral door zijne ijverige bemoeiingen, gebouwd. Ds. Dekker, in 1861 overleden zijnde, werd alhier tot leeraar beroepen de Heer Johs. Dyserinck, die thans nog in de Doopsgezinde gemeente zijn dienstwerk waarneemt. Het getal zielen, behoorende tot die gemeente, bedraagt 415.

Herstelde Evang. Luthersche gemeente
Zooals reeds vroeger is vermeld, dagteekent de toevloed van vreemdelingen naar deze gemeente van het jaar 1818. Onder dezen bevonden zich verscheidene, die de Augsburgsche belijdenis waren toegedaan. Ofschoon zij niet nalieten de godsdienstoefeningen der Hervormden te bezoeken, haakten zij er toch naar in eigen boezem, naar hunne belijdenis, den doop hunner kinderen te doen plaats hebben en het H. Avondmaal te vieren. Voor het eerst vereenigden zij zich daartoe in de woning van een hunner, in het jaar 1818. De Luthersche predikant, gevestigd te Alkmaar, kwam naar hier om met hen het Avondmaal te vieren. In 1821 werd eene commissie uit Lutherschen te Helder benoemd, met last om van de Regeering de vrijheid te verzoeken tot op richting eener kerkelijke gemeente. Zij zou zich met het consistorie der Herst. Evang. Luthersche gemeente te Amsterdam vereenigen en bij haar de noodige onder steuning inroepen. Er moesten vele en lastige onderhandelingen plaats hebben en er verliep vrij wat tijd eer het Koninklijk besluit genomen werd, waarbij het bouwen eener kerk vergund en eene toelage aan een te beroepen predikant beloofd werd. Dit besluit viel in 1826 en reeds in Maart 1827 werd door de Heeren J. C. van Oven en C. Uhlenbroek, ouderlingen der Amsterdamsche gemeente, voor rekening dier gemeente een huis met een ruim erf daar achter gekocht voor de som van f 2980, waarvan een gedeelte tot eene pastorie werd in orde gebracht, terwijl het overige werd afgebroken. Op die plaats werd eene kerk gebouwd, waartoe de fondsen even als de kooppenningen van het huis, door de gemeente te Amsterdam renteloos werden voorgeschoten. Ten einde de nieuwe gemeente bij voorbaat te stichten, werd de WelEerw. Heer J. H. Sonstrall, proponent bij dat kerkgenootschap, door de Consistorie der Amsterdamsche gemeente, naar den Helder gezonden. Hij aanvaardde zijne bediening in de Doopsgezinde kerk, die, tegen een vrijwillig te bepalen som, was afgestaan tot het houden dezer plechtigheid. De Heer Sonstrall sprak bij die gelegenheid naar aanleiding van 1. Sam. VII : 12a: Samuel nu nam eenen steen, en stelde dien tusschen Mizpa en tusschen Sen, en hij noemde deszelfs naam Eben-Haëzer. De kosten van den bouw der kerk, werden zonder eenige subsidie van land, gewest of plaats bestreden door de Luthersche gemeenten, voornamelijk door die van Amsterdam. Op den 9 Dec. 1827 werd het gebouw plechtig in gewijd. De voorganger bij deze dienst was de WelEerw. Heer Ds. Uckerman. Hij had bij deze gelegenheid tot tekst 1Kon.VIII:29; “dat uwe oogen openstaan over dit huis dag en nacht.” Op den 2 Maart 1828 werd de proponent J. H. Sonstrall, met algemeene stemmen, tot predikant beroepen en op den 18 Mei daaraanvolgende door den WelEerw. Heer J. C. Jacobi, predikant te Amsterdam, der gemeente voorgesteld, terwijl hij in het middaguur zijne intrede hield. De commissie tot stichting der gemeente, de Heeren Kloppenburg, Welcker, vader en zoon, Christoffels, Timmer en Klein, werden nu met dank voor hunne bemoeiingen ontslagen, terwijl een kerkeraad, bestaande uit drie ouderlingen en even zooveel diakenen, werd benoemd en ingezegend. De nieuwe gemeente handhaafde haar bestaan in het stoffelijke door milde hand, in het geestelijke door ijverige prediking van het Evangelie, door haren waardigen leeraar. Toen er in 1835 sprake was o m in de Luthersche kerk een orgel te plaatsen, bracht eene collecte in de gemeente, die slechts 300 zielen telde, meer dan f 500`op. De gemeente te Amsterdam hielp bij deze gelegenheid op nieuw en wel met milde hand. Ten gevolge daarvan, werd op 11 Sept. 1836 het krachtig en welluidend orgel, met 2 klavieren en van een aanhangend voetklavier voorzien, ingewijd en voor het eerst bespeeld door den Heer Hirschig, organist bij de Herst. Evang. Luthersche gemeente te Amsterdam. In het jaar 1841 werd de pastorie voor een groot gedeelte hooger opgetrokken en verbeterd. Tot dekking van kosten daartoe, heeft men eene geldleening, groot f 700, gesloten,tegen eene jaarlijksche aflossing van f 100. Voor drie termijnen voldeed men aan de gemaakte verplichting. Toen bepaalde de gemeente dat men zou trachten de overige vier termijnen te vinden uit vrij willige inschrijving. De poging daartoe gelukte bij uitnemendheid, naardien bij het ophalen der circulaire bleek, dat er voor eene som van f 650 was ingeschreven. Over de verdiensten van den Heer Sonstrall en zijn veeljarig dienstwerk, hebben wij reeds gesproken en mede vermeld dat hij door Ds. Snijder is opgevolgd. Wij hebben dus afgehandeld wat van de Herst.Evang. Luth. gemeente valt te vermelden. Op ult. Dec. 1873 bedroeg het aantal zielen dezer gemeente 258.

Evang. Luthersche gemeente
Van deze gemeente valt, behalve hetgeen wij boven omtrent den bouw van kerk en pastorie gezegd hebben, zeer weinig te vermelden. Als eerste leeraar dier gemeente, trad in Aug. 1856 op, de WelEerw.Heer Stefanus, die de Heeren H. Heijen, J.G.D. Martens, E. Mond, J. W. Manssen en C.H. Kindermann, successivelijk tot opvolgers had. Sedert de stichting dier gemeente te Helder, nu 18 jaren geleden, heeft zij thans haar zesden leeraar. De Heer Mond is te dezer plaatse overleden. De andere Heeren zijn naar elders beroepen. Volgens officiëele opgave bevat het aantal zielen, behoorende tot deze gemeente, 466.

Christelijke Gereformeerde gemeente
Zooals het tusschen het jaar 30 en 40 van deze eeuw op godsdienstig gebied alom in ons vaderland ging, droeg het zich ook toe te dezer plaatse. Eenige lidmaten der Nederl. Herv. en andere protestantsche kerkgenootschappen, konden zich niet langer vereenigen met wat ook hier algemeen van de kansels werd gehoord, en onttrokken zich daarom aan de openbare prediking. Zij kwamen bij dezen of genen der vrienden samen, om het woord Gods, alsook de werken der oude Gereformeerd kerkelijke schrijvers te lezen, gemeenschappelijk over den weg des heils te spreken en door psalmgezang, gebed en dankzegging God te dienen in eenvoudigheid des harten. Tot April 1840 gingen de  deelnemers aan die samen komsten het tiental niet of niet veel te boven. Tot op dien tijd ook genoten zij uiterlijk rust, doch toen op den eersten Paaschdag van 1840 , den 11 April, na onderling overleg éen hunner in hun midden was opgestaan om de saamgekomenen uit het woord Gods toe te spreken, was het met die rust voor hen gedaan. Van toen af kwamen zij dikwerf op levensgevaar te samen, wijl meermalen de geringe vergaderplaats aan alle kanten door eene groote menigte van menschen was omgeven, die door het werpen met steenen de glasruiten verbrijzelden, en elkeen daar binnen aan allerlei vuil en steenen bloot deden staan. Ook verbood hen het hoofd der plaatselijke politie weldra ernstig, om met meer dan 19 personen te vergaderen. Tevens zagen zij eenmaal op hoog bevel, den Plaatselijken Commandant in hunne samenkomst komen, ten einde allen, die boven het genoemd getal aldaar mochten gevonden worden, met geweld te verdrijven. Op den derden November 1840, stonden eenigen hunner voor de Arrondissements-Recht bank te Alkmaar, aangeklaagd omdat zijgodsdienstige samenkomst hadden gehouden met meer dan 19 personen. Met inbegrip van de kosten van ‘t geding, werden zij daarom veroordeeld tot het betalen van f 57,315. Den 3n Juni 1840 hebben zij, die geregeld samen kwamen, zich als gemeente gevestigd, onder den naam van Gereformeerde gemeente onder het kruis. De gemeente nam de belijdenisschriften der Gereformeerde kerken in Nederland als .de hare aan, namelijk de 37 Artikelen des geloofs, den Heidelb. Catechismus en de 5 Hoofdstukken tegen de Remonstranten, alsmede de kerkorde van Dordrecht, der jaren 1618 en 1619. Steeds voortgaande nam haar ledental toe. Reeds in December 1840 ontving de jeugdige gemeente haar eersten leeraar, t.w. den Heer W.C. Wust, wien tot op heden zes predikanten zijn gevolgd. De Heer Wust vertrok in Maart 1846 naar Giesendam, in wiens plaats alhier Ds. W. H. van Leeuwen, van Woerden gekomen, in November van hetzelfde jaar bevestigd werd. Deze verwisselde Helder met Werkendam in December 1858. Onder laatst genoemden predikant heeft zich deze gemeente aangesloten bij de Christelijk Afgescheidene kerk, die evenzeer de genoemde belijdenisschriften der Gereformeerde kerken in Nederland, benevens de kerk orde van Dordt, 1618 en 1619, had aangenomen en welke kerk, in1869, haar naam eenigszins veranderende, sedert dit jaar als de Christelijke Gereformeerde kerk, door den Staat is erkend. Op den Heer van Leeuwen volgde in Maart 1859, komende van Broek op Langedijk, Ds. J. van der Werp, die in Maart 1861 Helder verliet en predikant te Burum in Friesland werd. Slechts 2 maanden daarna werd de van Katwijk a/Z gekomen Ds. H. Op ‘t Holt, alhier bevestigd. Het tegenwoordige ruime en fraaie kerkgebouw der gemeente, staande aan den Kanaalweg, zeezijde, nabij de brug, leidende naar het spoorwegstation, is onder Ds. H. Op ‘t Holt gesticht. Oorspronkelijk was de vergaderplaats dezer gemeente een zeer beperkt schuurtje of bergplaatsje voor hout, dat, bij het klimmend getal der hoorders, een en andermaal werd vergroot en eindelijk voor den bouw der tegenwoordige kerk geheel is gesloopt. In Aug. 1864,verliet Ds. Op ‘t Holt deze plaats en werd leeraar te Leeuwarden. Hem volgden alhier nog op Ds. A.S. Entingh, in April 1865 van Amsterdam gekomen, vertrokken in October 1867 naar Rotterdam; B.C. Felix, van Bolsward gekomen in December 1867, in Juni 1873 vertrokken naar Groningen, en J. J. de Visser, die in October van laatstgenoemd jaar van Bodegraven tot de gemeente kwam en thans in haar midden arbeidt. Deze gemeente mag zich over nog steeds voortgaanden bloei verheugen. Haar zielental is reeds tot 940 geklommen, onaangezien de onderscheidene kleinere gemeenten, die in den loop van 30 jaren in plaatsen in de nabijheid van den Helder uit haar zijn ontstaan. En wat het zuiver stoffelijke betreft, behalve het reeds genoemd kerkgebouw met het daarvoor staand dubbel huis, hetwelk in December 1873 haar eigendom werd, heeft deze gemeente in de Dijkstraat hare aan zienlijke, door haren leeraar bewoonde pastorie.

Roomsch Catholijke gemeente
Om de geschiedenis dezer gemeente in ‘t kort te doen kennen, geven wij een extract uit de archieven der R.C. kerk, gedateerd 13 Februari 1840 en geteekend door den toemaligen pastoor J. van Gent. Het luidt: “Voor en na de hervorming bestond de R. C. gemeente voornamelijk te Huisduinen, hebbende aldaar een aan zienlijk kerkgebouw, hetwelk later vervangen is door de kerk en pastorie aan den Helder. In den loop van 1702, tot 1720 is even gemelde kerk en pastorie met alle daarbij behoorende fondsen en eigendommen geoccupeerd geworden door de partij der Jansenisten en zijn de R. C. ledematen van herder en kerk verstoken gebleven tot aan 1785, in welk jaar de thans nog aanwezige kerk en pastoors-woning aangekocht en op den 14 Augustus ingewijd is, zijnde toen het getal der ledematen nog verre beneden honderd. Van af 1785 groeide deze gemeente door de toenemende bevolking derwijze aan, dat eene uitbreiding der kerk bewerkstelligd werd en tot stand kwam in den jare 1817. Sedert nam de genoemde gemeente gestadig toe,zoodat het getal ledematen op den datum van dit extract, 12 à 13 honderd beloopt. Wij laten hier de naamlijst volgen van de WelEerw. Heeren pastoors, sedert het jaar 1785, met opgave van datum en jaar van hunne komst in de gemeente:
1785 den 14 Augustus, Engelbertus Vinkensteijn.
1789 den 28 September, Cornelius Leenders.
1793 den 10 November, Simon van Veen.
1796 den 8 Juli, Arnoldus van Gurp.
1800 den 17 October, Joannes Elias Koch.
1805 den 8 Juli, Bernardus Spal.
1807 den 28 September, Hugo Joannes Gerstenscheijt
1811 den 16 Januari, Franciscus Jacobus Stentrop.
1814 den 20 November, Jacobus Joannes Caarls.
1818 den 7 Juni, Jacobus Boontjens.
1819 den 13 Augustus, Joannes Josephus Delmatte.
1822 den 12 Mei, Theodorus Stock
1824 den 11 Juni, Joannes Duivensteijn.
1833 den 23 October, Joannes van Gent.
1841 den 26 Juni, Joannes Matheus van der Stoot.
1847 den 1 Mei, Joannes Stephanus van Buchem, die in Januari 1874, tot groote droefheid van zijne gemeente en van zijne talrijke vrienden onder de onroomschen, is overleden en opgevolgd door den WelEerw. Heer pastoor B.H. Brinkman , die in zijn werk wordt bijgestaan door twee Eerw. Heeren kapelanen. Met hetgeen we boven omtrent den bouw der nieuwe R.C. kerk en pastorie en over het inwendige der eerste op verschillende plaatsen in onze beschrijving gezegd hebben, achten wij hiermee onze taak, ten aanzien dezer gemeente, vervuld. Het aantal R.C. ingezetenen bedraagt thans 4394 zielen.

Gemeente der Bisschoppelijke Clerezie
Wij hebben in onze ontwikkelingsgeschiedenis en al wandelende door de gemeente, reeds het een en ander gezegd omtrent het oude en het nieuwe gebouw waarin deze gemeente haar eeredienst uitoefende en nog blijft houden. Omtrent hetgeen nog aangeteekend staat,be treffende een oud kerkgebouw,van de R. C. gemeente der
Bisschoppelijke Clerezie, volge hier nog ‘t een en ander. Tot in 1799 stond te Huisduinen een kerk in Gothischen stijl, benevens eene pastorie,waarin zich bevond eene groote zaal met hooge boogvensters. Dit kerkgebouw was waarschijnlijk afkomstig uit de middeleeuwen,
toen de gemeente kerkelijk onder den Abt van Egtmond stond. Tot 1799 werd in de kerk om de 14 dagen godsdienstoefening gehouden en de pastoors waren toen nog pastoors van Huisduinen en den Helder. Bij de landing der Engelschen en, Russen, in Aug. 1799,is dit gebouw door hen als hospitaal gebruikt en zoodanig door hen gehavend, dat het in 1800 voor afbraak ver kocht en gesloopt is geworden. Wij laten hier volgen de naamlijst der WelEerw. Heeren pastoors, die sedert het jaar 1667 bij deze gemeente zijn werkzaam geweest :
Adriani, alhier overleden.
Joannes Pies, vertrokken naar Kudelsteert en aldaar overleden.
Cornelis Brouwer, alhier overleden.
Joannes Stens, vertrokken naar Keulen, aldaar overleden.
Elias Sweers, alhier overleden.
Joannes Heikam, begraven op het Torps-kerkhof in het Koegras.
Godefridus Verheul, vertrokken naar Utrecht, alwaar hij is overleden.
Wilhelmus van Vianen, vertrokken.
Petrus Willebrordus Willemzen, alhier overleden, begraven bij Huisduinen.
Stephanus Wallaart, overleden te Westzaan. Christoforus Hanke, geboortig van Jägersdorf in Silezië, vertrokken naar Moravië en aldaar overleden.
Melchior Blaser, uit Zwitserland, vertrokken.
Gerardus de Jager,vertrokken naar Utrecht en aldaar overleden.
Joannes Bon, vertrokken naar Aalsmeer, naderhand te Haarlem, alwaar hij tot Bisschop is verkozen, en in die waardigheid het kerkgebouw alhier plecht statig heeft ingewijd op den 26 November 1837. Joannes Smal, vertrokken naar Amsterdam en als rustend pastoor te Krommenie overleden.
Martinus Glasbergen, vertrokken naar Amsterdam en aldaar overleden.
Nicolaas van Hessen, vertrokken naar Westzaandam en aldaar overleden.
Cornelis Harderwijk, alhier gekomen in het jaar 1829, vertrokken in 1849.
J. H. de Jamaer, vertrokken in 1860.
C. Diependaal, die in ‘t begin van 1874 tot Aarts bisschop benoemd, voor deze waardigheid heeft bedankt en nog bij deze gemeente werkzaam is.

Het aantal zielen behoorende tot deze gemeente, was volgens officieele opgave op ultimo Dec. 1873, 268.

Israëlietische gemeente
Ofschoon in 1790 zich reeds eenige Israëlieten in de gemeente Helder bevonden, die onderlinge godsdienst oefeningen hielden, duurde het tot 1815 eer alhier eene kerkelijke gemeente van dat genootschap werd gesticht. De eerste synagoge was eene bovenkamer van een huis in de Langestraat. Later had men een gebouw tot dit doel in de Peperstraat, tot eindelijk in 1837 de synagoge aan den Kanaalweg gesticht werd. Het aantal zielen, behoorende tot dit kerkgenootschap, bedroeg bij de oprichting der gemeente in 1815 , plus minus 60. Achtereenvolgens waren bij haar als godsdienstleeraars werkzaam, de Heeren D. Heilbron, J. Slutzkij, M. Koopman, M. Wetschrijver, S. Fontijn, D. Grunwald, S. Berlijn, J. Wandhuizen, M. Heertje en J. Kleerekoper, die thans nog in de gemeente arbeidt. Het aantal zielen, uitmakende deze gemeente, bedraagt thans 416. De tegenwoordige leden van den kerkeraad zijn de Heeren L. J. Groen, voorzitter; P. H. Polak, secretaris, M. Schrijver, penningmeester, M. L. van Gelder, M. E. Tat ,W. S. J. Beek, M. A. Grunwald, A.L. van Ameringen. De leden van het armbestuur zijn: de Heeren W. S.J. Beek, voorz., P. H. Polak, sec., M. Schrijver, penningm. en M. L. van Gelder. Het kerkelijk schoolbestuur bestaat uit de Heeren J. Grunwald, voorz., P. H. Polak, sec. en M. de Jongh Jr. Eindelijk bestaat de directie van het kerkelijk dood graverscollegie, uit de Heeren H. Polak, president, N. J. Prins, penningm., A. L. van Gelder, directeur en P. H. Polak, secretaris.